De Tweede Wereldoorlog heeft Limburg een controversiële erfenis toebedeeld: bijna 40.000 graven van
gesneuvelde militairen. Op het bekende Magraten liggen 8.301 Amerikaanse bevrijders, maar weinig
mensen weten dat verderop 31.598 ‘vijanden’ liggen op de Duitse Militaire begraafplaats van Ysselsteyn.
In het gastenboek staat te lezen: ‘Duitse soldaten, niemand huilt om u! Niemand!’ !” In de documentaire
‘Het zijn maar Duitsers’ vraagt regisseur Bart Hölscher zich af of dit waar is. Wie legt al die verse
bloemen bij de graven?
Hölscher groeide op in Limburg, niet ver van Ysselsteyn, maar wist tot een paar jaar geleden niet van het
bestaan van de graven. Geïntrigeerd door dit verzwegen, grootste kerkhof van Nederland sprak hij met
buurtbewoners, de beheerder, nabestaanden, een oud-SS’er en met een antifascist. Die laatste is keihard in
zijn oordeel: “Hier liggen allemaal nazi’s. Wat mij betreft worden ze allemaal een paar kilometer
verderop, aan de andere kant van de grens, gedumpt.” De hoogbejaarde oud-SS’er Karl-Heinz Henschel,
nog een jongen tijdens de oorlog, wil het graf van zijn voormalige maten bezoeken, maar durft niet omdat
hij bang is voor zijn emoties.
Haatgevoelens van Nederlanders jegens Duitsers zijn na zeventig jaar voor een groot deel verdwenen,
Duitse namen worden niet meer direct in verband gebracht met de oorlog. Tegelijk weten Nederlanders
heel weinig over de verliezen en trauma’s aan Duitse zijde. Bij het graf van haar overgrootvader vraagt de
achterkleindochter van een gesneuvelde parachutist zich vertwijfeld af: “Moet ik trots zijn of moet ik
droevig zijn? Moet ik bitter zijn? Moet ik me schamen dat hier een lid van mijn familie ligt?” In
persoonlijke verhalen toont de documentaire dat de oorlog ook in Duitsland niet zwart-wit beschreven
wordt en generaties lang doorwerkt. Is er inmiddels ruimte voor nuance in ons beeld van de daders, de
verliezers, de vijand?